Delfts Blauw
Altijd te zien
Zien
In Museum Prinsenhof Delft is een schitterende collectie Delfts aardewerk uit de 17de tot en met de 21ste eeuw te zien. Natuurlijk unieke topstukken zoals een paar bloemhouders en een stel snoekterrines, maar ook belangrijke archeologische vondsten. Het Prinsenhof toont de ontwikkeling van het wereldberoemde Delfts Blauw in de stad waar het werd gemaakt. Want de sporen van de Delftse aardewerkindustrie zijn alleen hier, in Delft, te vinden.
Het ontstaan van Delfts Blauw
Vanaf het begin van de 17de eeuw verscheept de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) Chinees porselein naar Nederland. Dit sterke, dunne, witte keramiek lijkt in niets op het breekbare, dikke, roodbruine aardewerk dat in Nederland wordt gemaakt. Het valt dan ook enorm in de smaak. Nederlandse plateelbakkers proberen de Chinese voorbeelden te imiteren. Daarbij stuiten ze op een technisch probleem: de Nederlandse bodem bevat geen witte porseleinklei. Door hun kleimengsel aan te passen en de objecten volledig te bedekken met wit tinglazuur lukt het de plateelbakkers toch een goedgelijkend product te maken. En net als de Chinese porseleinmakers beschilderen ze het product met blauwe verf.
Schotel met de Acht Onsterfelijken, De Metaale Pot, 1691-1721, tinglazuuraardewerk. Foto Tom Haartsen
Vorstelijke allure
De productie van het zogenaamde Hollants porceleyn concentreert zich in de 17de eeuw in Delft. Hier is specialistische kennis aanwezig en de stad is geografisch goed gelegen. In het bruisende kunstklimaat in de stad inspireren plateelbakkers en schilders elkaar. Rond 1700 bereikt de Delftse aardewerkindustrie een artistiek en technisch hoogtepunt. Er zijn op dat moment maar liefst 33 aardewerkfabrieken actief in de stad. Maria II, koningin van Engeland en vrouw van stadhouder Willem III, bestelt aan het eind van de 17de eeuw diverse pronkstukken bij plateelbakkerij De Grieksche A, waardoor het Delftse aardewerk vorstelijke allure krijgt.
Tegel uit de Water Gallery van Hampton Court, De Grieksche A, 1689-1694, tinglazuuraardewerk, bruikleen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Foto Tom Haartsen
Internationale concurrentie
Nadat begin 18de eeuw in Duitsland en Frankrijk porseleinklei wordt gevonden, krijgt de Delftse aardewerkindustrie last van concurrentie van porseleinfabrieken daar. Tegelijkertijd wordt Chinees porselein steeds minder duur en ontwikkelen Engelse pottenbakkers creamware, een goedkope en sterke keramieksoort. De Delftse plateelbakkers proberen zich staande te houden met een breed assortiment aan aardewerk. Het mag niet baten: begin 19de eeuw zijn er slechts een paar Delftse plateelfabrieken over. Toch worden er in de 18de eeuw nog steeds grote pronkstukken van Delfts aardewerk geproduceerd, die zich kunnen meten met de producten van buitenlandse concurrenten.
Paar terrines in de vorm van een mand met snoeken, De Porceleyne Schotel, 1764-72, tinglazuuraardewerk, aankoop met steun van Vereniging Rembrandt (mede dankzij haar Van Rijn Fonds en haar Themafonds Keramiek), St. Van Oosten-Oosterholt. Foto A Dijkema
Nieuw Delfts
Rond 1880 wordt de Delftse aardewerkindustrie nieuw leven ingeblazen. De Porceleyne Fles, de laatst overgebleven plateelbakkerij, gaat ‘Nieuw Delfts’ produceren: vazen, sculpturen en tegeltableaus in Art Nouveau-stijl, gemaakt met nieuwe materialen en technieken. In 1955 richt De Porceleyne Fles de Experimentele Afdeling op. Hier worden unieke stukken ‘kunstenaarskeramiek’ gemaakt, veelal door vrouwelijke makers. Vandaag laten hedendaagse keramisten en kunstenaars zich inspireren door de geschiedenis en iconische status van het Delfts Blauw.
Kaststel, Leon Senf, De Porceleyne Fles, 1910-29, aardewerk, bruikleen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, aankoop met steun van de Vereniging Rembrandt. Foto: Tom Haartsen